1. RPSW
  2. /

Notitie kwaliteit wooninitiatieven

4 mei 2016

RPSW

Een notitie over toezicht  en kwaliteit van wooninitiatieven

Inhoudsopgave:

  1. Inleiding
  2. Toezicht op de uitvoering van de WMO
  3. Toezicht op de uitvoering van de WLZ
  4. Uitwerking van de punten van de inspectie
  5. Afsluiting

Bijlage: Werkdocument model toetsingskader kwaliteitstoezicht Wmo 12

April 2016

Wim Beckers, met hulp van Ellen van Sprang

1. Inleiding

Ouders, die een wooninitiatief opzetten willen op de eerste plaats goede zorg voor hun kinderen. En eigen regie in wat er in hun initiatief gebeurt. Vanzelfsprekend willen ze dat die goede zorg voldoet aan de eisen, die de verschillende wetten aan goede zorg stelt.

Wooninitiatieven maken gebruik van belastinggeld en kunnen dus aan toezicht door de overheid worden bezocht. Terecht! Maar de vraag is, waar op gelet wordt. En wie is waar verantwoordelijk voor, wanneer samengewerkt wordt met een professionele organisatie.

Verder is de vraag, of voor initiatieven, die onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen de zelfde regels gelden als voor initiatieven, die onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vallen.

2. Toezicht op de uitvoering van de WMO: de gemeente

De Wmo 2015 stelt dat het gemeentebestuur moet zorgen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen die in dat verband zijn ingekocht. Met de Wmo 2015 is het toezicht in het kader van de Wmo veranderd. De vroegere toezichttaak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is beëindigd.

In de brief aan de kamer van 12.01.2016 inzake taakuitoefening IGZ en de Wmo stelt de staatssecretaris het volgende.

In de praktijk kunnen er wel raakvlakken ontstaan bij het gemeentelijk toezicht en het rijkstoezicht door de IGZ. Een voorbeeld hiervan is het Wmo-toezicht door gemeenten op instellingen voor beschermd wonen. Beschermd wonen is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt. Personen binnen deze doelgroep ontvangen soms aanvullende GGZ-zorg of stromen door naar GGZ-zorg vanwege calamiteiten of een verergering van het psychiatrisch ziektebeeld (met eventueel onvrijwillige zorg). De IGZ zal in voorkomende gevallen ook onderzoek willen doen binnen de instelling voor beschermd wonen. Ook valt te denken aan een situatie waarbij iemand wijkverpleging en dagbesteding afneemt. Uiteraard is daarbij samenwerking nodig met de gemeentelijke toezichthouders waarbij desgewenst verantwoordelijkheden kunnen worden afgestemd. Met de IGZ, de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en gemeenten wordt door mij gekeken naar mogelijkheden om de verschillende toezichtregimes op grond van de Wet langdurige zorg, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Jeugdwet en de Wmo 2015 beter op elkaar af te stemmen.

In lijn met de uitgangspunten van de Wmo 2015 is de organisatie en uitvoering van het toezicht in beginsel vrijgelaten. De wet bepaalt slechts dat het college van B en W personen aanwijst die moeten toezien of de wet wel goed wordt uitgevoerd. In artikel 6.1 van de Wmo 2015 staat: ‘Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet’. In de praktijk betekent dit dat de toezichthouder erop let of de kwaliteitseisen voor voorzieningen en de deskundigheidseisen voor beroepskrachten wel worden nageleefd. Deze kwaliteitseisen – eisen die een gemeente aan aanbieders stelt – kunnen bijvoorbeeld zijn uitgewerkt in de gemeentelijke verordening.

De toezichthouder heeft twee taken. In de eerste plaats doet hij onderzoek naar calamiteiten en geweldsincidenten die instellingen verplicht bij hem moeten melden. In de tweede plaats houdt hij structureel toezicht op de naleving van kwaliteitseisen, bijvoorbeeld door signalen op te halen of door aanbieders te onderzoeken, zoals nieuwe aanbieders of aanbieders die onder verscherpt toezicht zijn gesteld.

De toezichthouder gaat uit van de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de Wmo 2015, in de gemeentelijke verordening en in de contracten die met aanbieders zijn gesloten. Hij beschikt over verschillende bevoegdheden om zijn functie in te vullen. Zo kan hij inlichtingen inwinnen en cliëntdossiers van de zorgaanbieder inzien. De toezichthouder moet zich daarbij houden aan de geheimhoudingsplicht.

Gemeenten bepalen hoe de toezichthouder zijn taak invult: reactief of meer proactief. Gemeenten kunnen daarbij kiezen uit verschillende scenario’s die oplopen van minder naar meer toezicht:

  • basisscenario: signaalgestuurd
  • plusscenario 1: beperkt risicogestuurd toezicht
  • plusscenario 2: uitgebreid risicogestuurd toezicht
  • facultatief scenario: themagestuurd toezicht.

In het lichte basisscenario reageert de toezichthouder alleen op signalen. In de zwaardere scenario’s volgt hij een aantal risicovolle aanbieders, stelt hij risicoprofielen op voor alle aanbieders of onderzoekt en/of beoordeelt aanbieders op specifiek thema’s.

De toezichthouder brengt een verslag uit met zijn oordeel aan het college van b en w. Als de kwaliteit volgens de toezichthouder onvoldoende is, moet het college actie ondernemen.

De toezichthouder wordt aangesteld door het college van b en w. Formeel valt de toezichthouder onder de verantwoordelijkheid van het college, maar hij moet feitelijk onafhankelijk kunnen handelen. Veel gemeenten hebben de toezichthoudende taak overgedragen aan ambtenaren van de GGD, onder andere omdat de GGD ervaring heeft met het toezicht in het kader van de volksgezondheid en vanwege het schaalvoordeel omdat de GGD op regionaal niveau werkt.

Het Verwey Jonker Instituut heeft met vertegenwoordigers van GGD´en  in Nederland een voorbeeld van een toetsingskader ontworpen. In dit model gaat men uit van de volgende 5 kwaliteitseisen, die vervolgens op onderdelen concreet worden uitgewerkt. Verder wordt aangegeven, wat de betrokkenheid van de persoon zelf en zijn/haar netwerk moet zijn en waar dan de aandacht van de toezichthouder daarbij moet uitgaan.

De kwaliteitseisen zijn:

  1. de voorziening is doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht (art. 3.1, tweede lid sub a, Wmo)
  2. de voorziening is veilig (art. 3.1, tweede lid sub a, Wmo)
  3. de voorziening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en andere vormen van zorg of hulp (art. 3.1, tweede lid sub b, Wmo)
  4. de voorziening wordt verstrekt in overstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid obv de professionele standaard (art. 3.1, tweede lid sub c, Wmo)
  5. de voorziening wordt verstrekt met respect en in achtneming van de rechten van de cliënt (art. 3.1, tweede lid sub d, Wmo).

De uitwerking van deze eisen zijn helder geformuleerd en vrij concreet uitgewerkt. Zie daarvoor de bijlage.

3. Toezicht op de uitvoering van de WLZ: het rijkstoezicht

3.1 Het beleidskader

In de kamerbrief van 13.01.2016 met als titel ´Goede zorg vraagt om goed bestuur´ schetst de staatssecretaris een beleidskader voor een goed bestuur en het toezicht erop. Het gaat om goede, veilige en betaalbare zorg, waar de burger, die ervan afhankelijk is, op aan kan.

Hoofdstuk 1, ´Een goed bestuur´. De eisen die gesteld worden aan de raden van bestuur en raden van toezicht zijn samen te vatten met de volgende kwalificaties:

  • Open en integer
  • Omgevingsbewust en participatief
  • Doelgericht en doelmatig
  • Lerend en zelfreinigend
  • Verantwoordend en transparant

Veel kleinere zorgaanbieders hebben geen raad van bestuur en/of een raad van toezicht. Dat betekent niet dat het beleidskader niet ook op hen van toepassing is. Op kleinere schaal dienen zij hun organisatie zo te leiden en in te richten dat ook bij hen de hierboven in steekwoorden vervatte normen en waarden leidend zijn.

Hoofdstuk 2, Het wettelijk kader voor toezicht op bestuur in de zorgsector Als blijkt dat het bestuur niet in staat is de kwaliteit van zorg op het vereiste peil te houden en/of bedrijfsmatig en financieel te kort schiet en als de interne en externe stakeholders niet in staat zijn dit te veranderen, dan is er mogelijk sprake van bestuurlijk onvermogen. De toezichthouders van de overheid (de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zullen dan binnen hun wettelijke bevoegdheden passende maatregelen treffen. Hierna volgen de 7 wetten, die hier van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3, De verschillen in verantwoordelijkheid tussen de zorgaanbieders en het externe toezicht. De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor een zorgstelsel dat waarborgt dat alle Nederlandse burgers toegang hebben tot zorg die veilig, van goede kwaliteit, en betaalbaar is; de zogenoemde publieke belangen. De borging van die publieke belangen is in wetgeving verankerd, zoals de Wlz. Als de continuïteit van cruciaal zorgaanbod in gevaar komt dan heeft de overheid de systeemverantwoordelijkheid om die continuïteit veilig te stellen. Die verantwoordelijkheid betreft de continuïteit van cruciale zorg, maar niet van zorginstellingen zelf. Die laatste verantwoordelijkheid ligt immers bij hun bestuurders en raden van toezicht. Bij hun toezicht op systemen, gedrag en uitkomsten hanteren de publieke toezichthouders de volgende uitgangspunten:

  • Bestuurders die zich toetsbaar opstellen en die zich aantoonbaar inspannen om aan de eisen van goed bestuur te voldoen, zoals geformuleerd in hoofdstuk 1, kunnen rekenen op meer vertrouwen van het externe toezicht dan zij die zich niet toetsbaar opstellen en de inspanningen niet kunnen aantonen. Ook geldt dat naarmate het vertrouwen van de externe toezichthouder meer wordt beschaamd, er strenger handhavend wordt opgetreden.
  • Analoog aan de wijze waarop de professionals in de zorg zelf verantwoordelijk zijn voor de medische richtlijnen, bepalen de vertegenwoordigers van bestuurders, toezichthouders, professionals en cliënten in de zorgsector zelf wat voor goed bestuur en een goed functionerende organisatie noodzakelijk is. Voor het toezicht door de overheid op goed bestuur zijn de eigen normen van sector, zoals vastgelegd in de Zorgbrede Governancecode, dus leidend.

Hoofdstuk 4, Verschillen in verantwoordelijkheid tussen de zorgaanbieders en het externe toezicht. Het bestuur en het interne toezicht dienen risico’s te signaleren, te prioriteren en zelf op te lossen. Het primaat hierbij ligt bij het bestuur. De bestuurders moeten in- en extern worden geprikkeld om de zorg zo optimaal mogelijk te organiseren en knelpunten weg te nemen. Het externe toezicht is in deze keten het sluitstuk; het komt in actie als het interne toezicht, de medezeggenschap en de externe stakeholders geen verandering kunnen of willen bewerkstelligen. Dit beleidskader onderschrijft dat interne en externe toezichthouders gescheiden verantwoordelijkheden hebben en onderschrijft ook dat het externe toezicht het interne toezicht niet de eerste verantwoordelijkheid uit handen moet nemen om het bestuur te corrigeren wanneer dat nodig is. Wanneer het wel nodig is, is het bestuur voor de externe toezichthouder het eerste aanspreekpunt.

Hoofdstuk 5, Het handhavingsinstrumentarium Bij overtreding van de in hoofdstuk 2 genoemde wetten beschikken de publieke toezichthouders over verschillende mogelijkheden om in te grijpen bij problemen in de besturing van instellingen oplopend in zwaarte, namelijk motiveren en overtuigen, verbeteringen laten opstellen, verscherpt toezicht, de aanwijzing, het schriftelijk bevel, de last onder dwangsom, bestuursdwang en de bestuurlijke boete.

Zowel het opleggen van de aanwijzing als de mededeling dat de aanwijzing is nageleefd wordt actief openbaar gemaakt door middel van publicatie op de website van de IGZ.

Het beleidskader geeft dus geen concreet raamwerk van eisen, waaraan gewerkt kan worden om `klaar te zijn voor de inspectie`. Goed besturen, zorgen voor kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, intern toezicht houden op die kwaliteit en veiligheid. En te rade gaan bij de Zorgbrede Governancecode, zoals door de sector is opgesteld. Dat is het advies.

3.2 De inspectie

We kunnen ons voorstellen, dat wooninitiatieven behoefte hebben aan een meer concrete uitwerking van goed bestuur en een goed functionerende organisatie. Daarom gaan we bij de inspectie zelf te rade.

Het Landelijk Steunpunt Wooninitiatieven, onderdeel van Per Saldo, heeft in november 2014 een deskundige een inleiding laten houden over de werkwijze van de inspectie in de gezondheidszorg, dat door de landelijke overheid wordt gefinancierd (IGZ). Uit die inleiding komen de volgende items naar voren:

De inspectie richt zich op de bestuurder van de plek waar de zorg geleverd wordt. Dat is dus in niet mis te verstane woorden: het bestuur van het wooninitiatief, meestal de ouders. Zij worden aangesproken op de kwaliteit van het wooninitiatief en op de resultaten van het bezoek van de inspecteur.

De inspectie let op de volgende hoofdpunten: Op internet zijn rapporten te lezen over bevindingen van hun inspecties. Daaruit zijn de volgende punten gehaald:

  • Zorgplan
  • Klachtenregeling / klachtencommissie
  • Medezeggenschap
  • Afspraken tussen hoofdaannemer en onderaannemer
  • Samenwerkingsafspraken met ketenpartners
  • Personeelsopbouw: beschikbaarheid van deskundigheid in relatie tot de doelgroep
  • Gedragscode
  • Opleidingsplan
  • Kwaliteitssysteem
  • Uitsluitingscriteria cliënten
  • Meldingen incidenten cliënten (MIC/MIP)
  • Toets bekwaamheid van medewerkers en/of zelfstandigen van voorbehouden en risicovolle handelingen
  • Beleid vrijheid beperkende maatregelen
  • Medicatiebeleid
  • Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Verder is natuurlijk veel te lezen op internet bij de website www.igz.nl.

Bovenstaande is aan iemand van de inspectie voorgelegd. Het antwoord daarop was uitvoerig en heel duidelijk: zorg dat bovenstaande punten op orde zijn, maar zorg daarbovenop dat de uitvoering van die zorg (zoals cliëntgerichtheid en bejegening) op orde zijn en dat er goede onderlinge afspraken gemaakt worden over wie wat doet en wie daarop kan worden aangesproken. Kwaliteit dus! Hier volgt het commentaar:

Bij wooninitiatieven opgericht door ouders zie je vaak complexe zaken. Regelmatig zie je dat ouders onderling ruzie hebben, het bestuur in een spagaat zit, en medewerkers niet meer weten naar wie ze moeten luisteren etc. Dit heeft zijn weerslag op de kwaliteit en uitvoering van de zorg (zorgplannen worden niet uitgevoerd; medicatieveiligheid is niet op orde, vrijheidsbeperkingen worden toegepast etc). De inspectie kijkt naar de uitvoering van die zorg. Het lijstje hierboven klopt….maar het hebben van die lijstjes, procedures, zegt bijvoorbeeld nog niks over de cliëntgerichtheid, betrokkenheid van de cliënt, bejegening. Daar gaan we ook steeds meer op letten. (Ik ben persoonlijk van mening dat dit bij wooninitiatieven wel goed zit.)

We gebruiken als inspectie verschillende instrumenten waarmee we de uitvoering van de zorg komen toetsen. Dit is afhankelijk van het doel van het bezoek. En we kunnen aangekondigde en onaangekondigde bezoeken brengen.

In zijn algemeenheid kun je zeggen dat daar waar georganiseerde zorg plaatsvindt (meerdere cliënten en medewerkers) de Kwaliteitswet geldt. Waar wij op letten zijn hoofdthema’s zoals: Kwaliteit en veiligheid, Cliëntdossier, deskundigheid en inzet van personeel, medicatieveiligheid, vrijheidsbeperking. Onder deze hoofdthema’s liggen diverse normen en richtlijnen die door het veld (meestal VGN) zijn opgesteld. En die komen we toetsen.

Bij de medewerkers moeten taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden duidelijk zijn. (Dus bijvoorbeeld niet dat ze allemaal naar elkaar gaan wijzen…) En nogmaals, IGZ kijkt naar de uitvoering van de zorg. Er kan een prachtig functieprofiel gemaakt zijn voor iedere medewerker waarin staat wat hij/zij moet doen maar als uit de gesprekken blijkt dat niemand zich verantwoordelijk acht voor bijvoorbeeld de uitvoering van het zorgplan, dan heb je van mij (en mijn collega’s) op dit punt ook geen goede score.

Als inspectie stellen wij altijd de Raad van Bestuur eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Hij/zij is ook altijd ons aanspreekpunt. Een disfunctionerende bestuurder kunnen wij niet wegsturen, dat kan enkel een Raad van Toezicht. Vandaar dat wij steeds vaker de RvT in onze gesprekken betrekken en hen wijzen op hun rol als interne toezichthouder. 

Dus eigenlijk wil ik zeggen (en dat zeg ik ook tegen alle bestuurders) : Je moet kwaliteit van zorg leveren omdat dit een meerwaarde heeft voor de cliënten en niet om de zaken op orde te hebben enkel en alleen voor de inspectie. Als je de punten die jij allemaal aangeeft op orde hebt, ben je erg goed voorbereidt als de inspectie een keer langskomt. Ik vind het belangrijk dat je ook steeds moet kunnen motiveren waarom je doet zoals je doet …..

4. Uitwerking van de punten van de inspectie

In deze paragraaf worden de algemene onderwerpen, zoals hierboven genoemd, in hoofdlijnen uitgewerkt voor een bestaand project. Als voorbeeld dus, niet als richtlijn!

En dat bestaande project kan als volgt beschreven worden.

Het project is bedoeld voor 6 mensen met een verstandelijke beperking met een zzp van 3 of hoger. Het project wordt bestuurd door een stichtingsbestuur bestaande uit de 6 ouderparen van de 6 bewoners, waarvan er steeds één (de mentor/bewindvoerder) formeel stemrecht heeft. Het project is november 2001 van start gegaan. Met de bovenstaande informatie is het bestuur gaan kijken naar de huidige documenten en hebben die daarop aangepast. We laten het project aan het woord.

4.1 De overeenkomst met de zorgaanbieder

Om te beginnen de overeenkomst met de zorgaanbieder. Hierin staat heel veel uitgewerkt. Het bestuur staat op het standpunt, dat deze overeenkomst over alles moet gaan, dat te maken heeft met het wonen in het huis en de begeleiding erbij.

1. Visie en/of uitgangspunten Hier hebben wij beschreven, wat wij belangrijk vinden, ook naar elkaar  (ouders) toe. We hebben het dan over autonomie en eigen regie, gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle ouders voor het welzijn van alle bewoners, solidariteit ook in de uitvoering van de zorg, het streven naar een veilig en goed leven voor alle bewoners, kansen voor ontwikkeling van de bewoners benutten, sociale contacten, financiering op basis van scheiden van wonen en zorg. Vervolgens beschrijven we, wat we onder goede zorg verstaan.

Tenslotte geven we aan, dat ons project geen kleine instelling is, maar een huis met een gezamenlijke huishouden, waar zo gewoon mogelijk wordt gehandeld.

Bovendien merken we op, dat we niet aan alle formele regels willen/kunnen voldoen. Ook daar gaan we uit van zo gewoon mogelijk, passend bij onze opvattingen en omvang.

2. Zorgaanbieder Wij sluiten als stichting (van ouders) één algemene zorgovereenkomst af en geen individuele overeenkomsten. Het bestuur erkent de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden.

Verder verwachten/eisen we van de zorgaanbieder de onderschrijving van onze visie/uitgangspunten. Bovendien geven we nadrukkelijk aan, dat we als project géén onderdeel uitmaken van het beleid en de organisatie van de zorgaanbieder.

3. Afspraken over zorginhoud en communicatie Hierin beschrijven we welk overleg er op verschillende niveaus plaats vindt en met welke regelmaat als minimum, zoals

  • Bestuur met districtsmanager en teamleider zorgaanbieder (1x pj)
  • DB met teamleider (6x pj)
  • Teamleider en coach met bewoner en ouders over cliëntplan (1x pj)
  • Begeleiding met bewoners: huiskameroverleg (5x pj)
  • Bestuur (4xpj)

Verder is ook aangegeven, wat de terugkerende agendapunten zijn.

4. Cliëntplan en cliëntdossier Wij stellen onze zorgaanbieder verantwoordelijk voor het tenminste jaarlijks evalueren van het cliëntplan en het goed bijhouden van het cliëntdossier. Op het eind van het jaar doet de zorgaanbieder schriftelijk verslag daarvan.

*5. Professioneel handelen We verwachten dat het personeel professioneel handelt, gesteund door een juiste opleiding, ervaring en bijscholing. Verder verwachten we dat ons personeel, omdat ze altijd alleen werken, ook vanuit het gezonde verstand beslissingen neemt. Tenslotte vermelden we de protocollen, die in ons project van toepassing zijn. Het gaat hier om protocollen m.b.t. medicatie, de privacy, brand en BHV-noodplan, uitvallen van het uitluistersysteem, inwerkplan en voeding.

6. Inzet van begeleiding en het basisrooster We beschrijven hier de functies, die voor ons project in aanmerking komen. Ook geven we in het basisrooster aan wanneer begeleiding in huis aanwezig is. En verder wanneer extra begeleiding ingezet kan worden en hoe dat te regelen.

7. Personeel Onder het kopje personeel werken we de volgende punten uit:

  • Procedure aantrekken van een nieuwe medewerker
  • Procedure bij het niet goed functioneren van een medewerker
  • Scholing van de teamleden
  • Verdeling van taken binnen het personeel
  • Afspraken over het voeren en verantwoorden van een gezamenlijk huishouden

8. Bewonerszaken Hieronder werken we de volgende punten uit:

  • Rechten van de bewoner en de vertegenwoordiger
  • Procedure m.b.t. het zoeken van een nieuwe bewoner
  • Procedure wanneer de zorgvraag van een bewoner sterk verandert

9. Afspraken en huisregels Uitgaande van een gezamenlijk huishouden (geven en nemen), de wensen en behoeften van de 6 bewoners en zo gewoon mogelijk hebben we voor de dagelijkse gang van zaken concrete afspraken vastgelegd, zoals gezamenlijk de maaltijden gebruiken, verdeling van taken onder de bewoners, opstellen van menu’s en gezond eten, huisdieren, omgaan met de gezamenlijke spullen, roken en vuur, verjaardagen, gasten, wat te doen als de begeleiding na de avonddienst naar huis is.

10. Veiligheid We beschrijven hier de maatregelen, die we als bestuur genomen hebben om de veiligheid van de bewoners en de medewerkers te bevorderen, zoals brandalarm, blusapparaat, het uitluisteren in de nacht, de jaarlijkse evaluatie van het contract met de uitluistercentrale, het jaarlijks hernieuwen van de BHV-deskundigheid van het personeel, het tenminste 2x per jaar oefenen met brandalarm en met oproepen tijdens de nacht via het uitluistersysteem, roken en vuur, beheer van de sleutels.

11. Gedragscode Deze gedragscode is van toepassing op iedereen, die in huis is/komt. Uitgangspunt is dat iedereen elkaar respectvol bejegent en zich onthoudt van grensoverschrijdend gedrag. We beschrijven expliciet vormen van grensoverschrijdend gedrag. Verder merken we op, dat grensoverschrijdend gedrag van bewoners anders beoordeeld moet worden dan dat van andere volwassenen, die in huis zijn/komen. En geven we aan, wat te doen bij grensoverschrijdend gedrag.

12. Beheer van het project Het gaat hier over de huur en doorverhuur van de appartementen, de huurcontracten. En verder over wat voor rekening van de eigenaar (woningcorporatie), wat voor het bestuur en wat voor rekening van de huurder. De verdeling van taken in dit opzicht tussen de begeleiding en de ouders. En het feit, dat er een taakverdeling is tussen de ouders, wie voor wat zorgt, zoals de klusjes, de tuin, aanschaf etc.

13. Incidenten en calamiteiten We maken onderscheid tussen incidenten en calamiteiten. Incidenten worden door de begeleiding via een MIC-melding naar de zorgaanbieder gemeld. Het bestuur ontvangt per half jaar een overzicht van de MIC-meldingen en kan evt hier “iets mee doen”.

Dit artikel regelt ook de wijze waarop het bestuur van het project van calamiteiten op de hoogte wordt gesteld en de wijze waarop hiermee gezamenlijk wordt omgegaan. En dat er verbetermaatregelen worden ondernomen.

Voor andere wooninitiatieven is wellicht ook de meldcode kindermishandeling van toepassing.

14. Klachtenregeling Het bestuur van het project heeft voor het project een eigen klachtenregeling opgesteld. We bekijken, of wellicht aansluiting bij een regeling vanuit RPSW nuttig kan zijn.

15. Vervoer Alle vormen van vervoer, die voor de bewoners van het project geregeld zijn worden hier beschreven, zoals vervoer naar het werk, vervoer naar ouders en vormen van vrije tijd besteding (regiotaxi), gebruik van het Valys-pasje, openbaar vervoer, en het meereizen in de auto van de begeleider.

16. Financiering Hier gaat het om de plaats van zorglevering, zorgarrangement (prijzen per uur van de verschillende functies) de wijze van facturering, de wijze van betaling.

Hier wordt ook aangegeven, dat de kosten voor huur en de kosten voor het huishouden door het bestuur van het project rechtstreeks met de bewoners worden geregeld.

4.2 Het projectplan

Voorafgaand aan de overeenkomst met de zorgaanbieder, dat zo veel mogelijk de zaken regelt, die van belang zijn voor een juiste verdeling van verantwoordelijkheden en van een goede ondersteuning bij het wonen van de bewoners, kent ons project het Projectplan. Daarin staat alles, wat wij ouders vanaf de start van het project belangrijk vinden. Uit dit projectplan zijn de relevante punten in de overeenkomst met de zorgaanbieder meegenomen.

4.3 Het contract met iedere bewoner afzonderlijk

Vanzelfsprekend heeft ons project ook een contract met iedere bewoner afzonderlijk, dat wordt ondertekend bij intrede in ons project als nieuwe bewoner met haar/zijn vertegenwoordiger. Ook dat hebben we nog eens doorgespit en op enkele punten gewijzigd.

5 Afsluiting

Als het om de Wmo gaat is het belangrijk om bij de eigen gemeente te informeren naar het beleid van die gemeente omtrent het toezicht op kwaliteit van wonen en begeleiding en zo nodig invloed uit te oefenen op het ontwikkelen ervan. Voor een goede opzet voor het eigen wooninitiatief lijkt het model van de GGD´en een goede basis.

Los daarvan lijkt het zinvol om bij het opzetten van een eigen kwaliteitskader en intern toezicht rekening te houden met of uit te gaan van wat bekend is van het toezicht op de uitvoering van de Wlz.

Er is in deze notitie gebruik gemaakt van en geciteerd uit:

De brochure ´Cliëntenperspectief op het toezicht Wmo. Een handreiking voor Wmo-raden, belangenbehartigers en cliëntenraden´ AVI-toolkit 24 van de organisatie ´Aandacht voor iedereen´

GGD GHOR Nederland (2015). Model toetsingskader Toezicht Wet Maatschappelijke Ondersteuning: http://www.ggdghor.nl/nieuws/2015/10/13/toezicht-wet-maatschappelijke-ondersteuning-modeltoetsingskader/

Brief van 12 januari 2016 van de staatssecretaris aan de Kamer over rijkstoezicht en de Wmo, nl Besluit taakuitoefening IGZ

Brief van de staatssecretaris aan de kamer van 13 januari 2016 met een beleidskader over goed bestuur en de rol van het rijkstoezicht, nl ´Goede zorg vraagt om goed bestuur – een Beleidskader´.

Bijlage:   Werkdocument model toetsingskader kwaliteitstoezicht Wmo

notitie kwaliteit wooninitiatieven schema

Uitgave van GGD GHOR Nederland 

in samenwerking met Verwey Jonker Instituut, augustus 2015

Copyright © 2024 Regionaal Platform de Sleutel tot Wonen